Hoe zit het ook alweer?

Als je tijdens je relatie eigen middelen hebt geïnvesteerd in het vermogen van je partner of in een gezamenlijk vermogen een groter deel hebt geïnvesteerd dan je partner, dan ontstaat er een vergoedingsrecht. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de aankoop van een woning, een verbouwing of bij de aflossing van een hypothecaire geldlening.

Als een vergoedingsrecht ontstaan is na 1 januari 2012 dan is hierop de beleggingsleer van toepassing. Dit houdt in dat de vergoedingsrechten die zijn ontstaan na 1 januari 2012 niet alleen recht geven op teruggave van het geïnvesteerde bedrag, maar ook op de waardeontwikkeling van het goed. Het toepassen van de beleggingsleer kan zeker in het geval van een tussentijdse aflossing op een hypothecaire geldlening voor grote financiële problemen zorgen.

Uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam

Aan de hand van een recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 december 2020 leggen wij uit hoe je om moet gaan met vergoedingsrechten en beleggingsleer.

Een man en een vrouw zijn in 2014 gehuwd in gemeenschap van goederen. De man en de vrouw gaan in 2020 scheiden. In 2014 ontvangt de man een schenking van zijn ouders met uitsluitingsclausule ter waarde van € 75.000,-. De man heeft dit bedrag afgelost op de gezamenlijke hypothecaire geldlening en stelt dat er sprake is van een vergoedingsrecht en dat de beleggingsleer van toepassing is. De man verwijst voor de wijze waarop het vergoedingsrecht berekend dient te worden naar Kamerstukken. Hieruit blijkt dat de waarde van het appartement op het moment van de aflossing niet relevant is, maar dat het vergoedingsrecht berekend dient te worden op grond van de oorspronkelijke aanschafwaarde van het appartement.

De vrouw is het daar niet mee eens en stelt dat de man slechts recht heeft op een nominale vergoeding van € 75.000,-.

Het Hof stelt op grond van artikel 1:87 BW de man in het gelijk. En hoewel in artikel 1:87 lid 2 sub b BW staat dat bij een aflossing van een lening een vergoedingsrecht ontstaat dat afhankelijk is van de waarde van het goed ten tijden van de aflossing, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat men bij de aflossing van een lening die is aangegaan ter verwerving van een goed uit gegaan moet worden van de toepasselijkheid van artikel 1:87 lid 2 sub a BW. De waarde op het moment van de aflossing speelt dus geen rol.

Een voorbeeld

Een man en een vrouw zijn in 2002 getrouwd in gemeenschap van goederen. Zij kopen in 2003 een woning aan voor € 250.000,-. In 2014 ontvangt de man een schenking van € 100.000,- waarop een uitsluitingsclausule rust. De man lost dit bedrag af op de hypothecaire geldlening. Op dat moment is de woning 300.000,- waard. In 2021 gaan de man en de vrouw scheiden en is de woning € 450.000,- waard.

De man heeft daarbij dus recht op een vergoedingsrecht van € 100.000,- / € 250.000,- * € 450.000,- = € 180.000,-.

Deze uitkomst kan bij de vrouw allerlei emoties oproepen en als zeer onrechtvaardig ervaren worden.